28 juli 2017: Bron: Clinical Cancer Research

De vaststelling van 4 verschillende veel voorkomende mutaties bij maagkanker, Epstein-Barr-virus (EBV), microsatelliet instabiliteit (MSI), genomisch stabiel (GS) en chromosomale instabiliteit (CIN) bepaalt grotendeels de prognose van de effectiviteit van met name chemo maar ook andere behandelingen van gevorderde maagkanker./spijsverteringskanker

In het algemeen werd het EBV-subtype geassocieerd met de beste prognose voor zowel ziektevrije tijd als algehele overleving, en het GS-subtype bleek geassocieerd met de slechtste prognose op ziektevrije tijd en overall overleving. Patiënten met MSI- en CIN-subtypen hadden een slechtere algehele overleving dan die met het EBV-subtype, maar een betere algehele overleving dan die met het GS-subtype.

Dit blijkt uit een studie gebaseerd op de gegevens uit de zogeheten kanker genomen atlas (TCGA) en werd gepubliceerd in Clinical Cancer Research.

Studieopzet:

De onderzoekers analyseerden de genengegevens van de vier subtypen van maagkanker, waarbij genoomgegevens van het TCGA-project maagkanker (n = 262) werden geanalyseerd om voor elk subtype daaraan de prognose te koppelen en daaruit een algemeen genenprognosemodel te ontwikkelen. De associatie van elk subtype werd getoetst op algehele overleving en ziektevrije tijd in combinatie met de gegeven chemokuren. En werd ook getest in twee andere studies (n = 267 en n = 432). Daarnaast is er ook ook een geïntegreerd risicobeoordelingsmodel (TCGA risico score) ontwikkeld.

Studieresultaten:

Uit alle samengevoegde resultaten bleek dat verdeeld over alle subtypes het EBV-subtype geassocieerd werd met de beste prognose voor zowel ziektevrije tijd als algehele overleving, en het GS-subtype bleek geassocieerd met de slechtste prognose op ziektevrije tijd en overall overleving. Patiënten met MSI- en CIN-subtypen hadden een slechtere algehele overleving dan die met het EBV-subtype, maar een betere algehele overleving dan die met het GS-subtype.

In een multivariabele Cox regressie analyse, blijkt de TCGA risico score een onafhankelijke voorspellende factor (hazard ratio = 1.5; 95% confidence interval = 1.2–1.9; P = .001). Patienten met het CIN subtype ervaarden het grootste voordeel van aanvullende chemotherapie (HR = 0.39; 95% CI = 0.16–0.94; P = .03), en de patienten met het GS subtype hadden het minste profijt van chemotherapie (HR = 0.83; 95% CI = 0.36–1.89; P = .65).

Conclusie van de onderzoekers:

"De validatie van ons voorspellingsmodel in twee onafhankelijke patiëntenstudies en het feit dat het model de biologische kenmerken van elk subtype weerspiegelt toont aan dat dit voorspellingsmodel kan worden gebruikt om aanbevelingen voor een behandeling te geven. Als deze resultaten worden bevestigd in volgende studies, kan de associatie tussen subtype en adjuvante chemotherapie een selectie van de patiënten verbeteren voor een meer persoonlijke behandeling, " schrjven de studie auteurs.

"Deze bevindingen, indien bevestigd, kunnen goede aanvullende informatie geven voor gepersonaliseerde medicijnen," zegt ook prof. dr. Ju-Seog Lee, docent, associate professor in de afdeling systeembiologie aan
The University of Texas MD Anderson Cancer Center in Houston en coauteur van de studie. "Als we meer leren over de biologische kenmerken die aan elk subtype verbonden zijn, zal het helpen bepalen welke patiënten zullen profiteren van immunotherapie, chemotherapie of andere behandelingsopties."

Het studieverslag: Clinical Significance of Four Molecular Subtypes of Gastric Cancer Identified by The Cancer Genome Atlas Project is tegen betaling in te zien.

Hieronder het abstract van de studie die werd gefinancierd door the National Institutes of Health, The University of Texas MD Anderson Cancer Center, the Korea National Research Foundation, the Scientific Research Center Program, en the Korean Research Institute of Bioscience and Biotechnology.

The molecular classification of the four distinct subtypes of gastric cancer — Epstein-Barr virus (EBV), microsatellite instability (MSI), genomically stable (GS), and chromosomal instability (CIN)—may potentially provide tailored treatment options by helping to predict survival outcomes and patients’ response to chemotherapy.

Clinical Cancer Research: Published OnlineFirst July 26, 2017 doi: 10.1158/1078-0432.CCR-16-2211

Clinical Significance of Four Molecular Subtypes of Gastric Cancer Identified by The Cancer Genome Atlas Project

Bo Hwa Sohn, Jun-Eul Hwang, Hee-Jin Jang, Hyun-Sung Lee, Sang Cheul Oh, Jae-Jun Shim, Keun-Wook Lee, Eui Hyun Kim, Sun Young Yim, Sang Ho Lee, Jae-Ho Cheong, Woojin Jeong, Jae Yong Cho, Joohee Kim, Jungsoo Chae, Jeeyun Lee, Won Ki Kang, Sung Kim, Sung Hoon Noh, Jaffer A. Ajani and Ju-Seog Lee

Abstract

Purpose: The Cancer Genome Atlas (TCGA) project recently uncovered four molecular subtypes of gastric cancer: Epstein–Barr virus (EBV), microsatellite instability (MSI), genomically stable (GS), and chromosomal instability (CIN). However, their clinical significances are currently unknown. We aimed to investigate the relationship between subtypes and prognosis of patients with gastric cancer.

Experimental Design: Gene expression data from a TCGA cohort (n = 262) were used to develop a subtype prediction model, and the association of each subtype with survival and benefit from adjuvant chemotherapy was tested in 2 other cohorts (n = 267 and 432). An integrated risk assessment model (TCGA risk score) was also developed.

Results: EBV subtype was associated with the best prognosis, and GS subtype was associated with the worst prognosis. Patients with MSI and CIN subtypes had poorer overall survival than those with EBV subtype but better overall survival than those with GS subtype (P = 0.004 and 0.03 in two cohorts, respectively). In multivariate Cox regression analyses, TCGA risk score was an independent prognostic factor [HR, 1.5; 95% confidence interval (CI), 1.2–1.9; P = 0.001]. Patients with the CIN subtype experienced the greatest benefit from adjuvant chemotherapy (HR, 0.39; 95% CI, 0.16–0.94; P = 0.03) and those with the GS subtype had the least benefit from adjuvant chemotherapy (HR, 0.83; 95% CI, 0.36–1.89; P = 0.65).

Conclusions: Our prediction model successfully stratified patients by survival and adjuvant chemotherapy outcomes. Further development of the prediction model is warranted. Clin Cancer Res; 23(15); 1–9. ©2017 AACR.


Plaats een reactie ...

Reageer op "4 veel voorkomende mutaties bepalen grotendeels welke behandelingen beste zijn bij gevorderde maagkanker."


Gerelateerde artikelen
 

Gerelateerde artikelen

4 veel voorkomende mutaties >> Maagkanker valt eigenlijk >> personalised medicine bij >>