De twee laden van Tipper

Het is alweer lang geleden dat Tipper al zijn spullen over twee laden moest verdelen. Tipper herinnert zich die tijd nog levendig. Het was de tijd dat Oom Berrie hem vertelde, dat dit het ‘Probleem van Tipper’ (uit Klein maar dapper, zie onderaan deze tekst) was. Tipper moest zijn spullen zo over de twee laden in zijn bureau verdelen, dat hij altijd zou weten wat in welke lade lag. Tipper had zich rot zitten piekeren hoe hij dat op zou lossen. Uiteindelijk was het hem gelukt, maar hij besloot het lekker nooit tegen iemand te vertellen. De oplossing van Tipper was nuttig, zodat Tipper zelf wist wat in welke lade lag. Dat ging verder niemand wat aan. Tipper kende die andere mensen ondertussen best wel (wat die grote mensen zo mooi noemen: mensenkennis!). Als hij vertelde welke oplossing hij had bedacht, dan waren er vast weer veel van die types die het geen goede oplossing vonden, die iets bedachten dat in allebei de laden paste. Tipper hield mooi zijn mond.

Nu liep Tipper in het park en dacht na over mensen. Er waren twee soorten mensen! De laden van Tipper gebruikte Tipper als middel om al die mensen eens lekker over te verdelen. Ach wie doet dat niet. Oom Berrie had Tipper wel eens verteld dat hij als kind zei dat er mensen en potloden waren. Oom had nooit precies verteld wat voor soort mensen ‘potloden’ eigenlijk waren, maar Tipper had er wel een idee bij. Hij zag potloden door het park lopen.

Vandaag liep Tipper in het park en dacht aan een heel andere verdeling. Er waren twee soorten mensen, dat was hem heel duidelijk. Gisteren was hij bij oom Berrie op bezoek geweest. Het was geen leuk bezoek. Oom was kaal en had een geweldige jaap op zijn hoofd. In het ziekenhuis hadden ze de schedel van Oom open gezaagd. Oom vertelde zelfs dat ze eerst twee gaatjes hadden geboord en daarna tussen de gaatjes in zijn schedel hadden open gezaagd.

Waarom? vroeg Tipper. Oom hield van juist nadenken, dan laat je die dokters toch niet in je hersens rotzooien.

Oom had uitgelegd dat er een tumor in zijn hersens had gezeten, een soort bobbel die er niet hoorde en die eruit moest. Oom vertelde dat het zelfs zo erg was geweest dat die bobbel tegen zijn gewone hersens had zitten drukken en dat hij daardoor van zijn stokje was gegaan (met een moeilijk woord heette dat: insult), waardoor ze hem naar het ziekenhuis hadden gebracht. Hij was helemaal weg geweest en hij wist niet eens dat ze hem met een ambulance naar het ziekenhuis hadden gebracht. Dat Oom in het ziekenhuis had gelegen wist Tipper wel, hij had ook aan het bed van Oom gestaan en hem een plastic bootje gegeven. Oom had heel hard gelachen maar verder heel weinig gezegd. Tipper had wel gezien dat ze de schedel van Oom weer hadden dichtgenaaid. Er zaten allemaal zwarte draadjes, de snee begon midden op het voorhoofd van Oom en eindigde vlak voor zijn linkeroor. Het was net of Oom een piraat was die mee had gedaan in oud gevecht op zee, in een echte zeeslag. Oom had tijdens het enteren van de vijand een flinke haal van een scherpe sabel over zijn hoofd gehad. Oom had alleen een zwart lapje voor zijn oog hoeven binden en dan had Oom zo in een film als piratenleider kunnen spelen.

Oom had ook even gehuild, er rolden tranen uit zijn ogen over zijn wangen. Dat had Tipper nog nooit gezien een huilende Oom.

Tipper liep door het park en stopte de mensen in zijn laden. Tipper, zijn vriendjes, zijn meesters en juffen, de ouders van Tipper, de buurvrouw en ook de zwarte verpleegster van Oom zaten allemaal in het zelfde laadje. In dat laadje zat zelfs zijn grootvader die al 60 was. In het andere laadje zat Oom. Tipper probeerde te bedenken wie nog meer bij Oom in het laadje zat. Dat was niet zo makkelijk. Tipper kon er maar één bedenken. Dat was die beroemde man, die van het dak van het Hilton hotel was afgesprongen. Die man die een naam had als een soort kadetje, oh ja Herman Brood. Die Brood was zelf van het dak van het hotel gesprongen. Dus toen die man met lift of met de trap in het hotel naar boven was gegaan, wist hij dat hij heel snel dood zou zijn. Op dat moment kon Tipper hem in het laadje bij Oom stoppen.

Tipper loopt door het park, Oom heeft verteld wat hij gehoord heeft. Maandag 23 juli heeft Oom van de chirurg die in zijn schedel gezaagd heeft en die bobbel eruit gehaald heeft, gehoord dat het een tumor is die kwaadaardig is. Zo heet dat. De dokter heeft Oom gezegd dat het heel gemene cellen zijn die in zijn hersens zitten. De dokter heeft hem verteld dat hij nog tussen de 6 maanden en de 2 jaar te leven heeft. Oom heeft het aan Tipper verteld en meteen daarna riep Oom keihard: PATS. Een zeepbel die uit elkaar klapt.

Oom heeft niet lang meer te leven, dat staat vast heeft de dokter gezegd. Zo heeft Oom het aan Tipper uitgelegd. Totdat Oom met die dokter sprak, had Oom het idee dat hij zestig of zeventig of tachtig jaar kon worden. Of Oom heel oud wilde worden dat wist hij niet. Oom kon gewoon fantaseren wat hij zou doen als hij zestig was. Waar hij zou willen wonen? Oom had pas een huis in Frankrijk gekocht en daar fantaseerde Oom veel over. Hoe het moest worden, wat hij er later allemaal wilde doen. Of Oom Tipper nog wel eens zou zien?

Tipper kon dat zelf ook, zei Oom. Hij kon gewoon fantaseren wat hij over 10 of 20 of 40 jaar zou doen. Probeer maar, zei Oom. Stel je eens voor dat je 40 bent, wat denk je dan dat je doet? Tipper staarde naar die grote jaap in de schedel van Oom en zei, dat hij al die jaren niet in het ziekenhuis wilde zijn. Ondertussen zag Tipper de sabel in de schedel van Oom steken, alsof de vijand die er niet meer uit had willen trekken. Oom knikte en zei dat het ziekenhuis niet leuk was, dat hij soms de halve nacht door het ziekenhuis had lopen dwalen, omdat hij niet kon slapen. Het was gelukkig wel een mooi ziekenhuis, het AMC in Amsterdam, met veel kunst aan de muur (die er ’s nachts soms nog mooier uitzag dan overdag) en hele hoge gangen met doorschijnende plafonds, zodat je de lucht kon zien.

Oom was nu van een andere soort, Oom hoorde nu bij de mensen die weten dat ze niet lang meer leven.

Oom zei dat je natuurlijk nooit iets helemaal zeker weet. Tipper kon met zijn ouders naar huis rijden en als hij pech had, kon hij een auto-ongeluk krijgen. Dat was helemaal waar. Dat kon iedereen die met een auto de weg op ging. Of Tipper nu in de auto zat of dat Oom nu in die auto zat, dat maakte niets uit. Wat Oom niet meer kon, was fantaseren over hoe het leven over 10 jaar zou zijn en daarom was Oom nu van een andere soort. Oom hoorde nu bij de kort levenden die zeker weten dat ze kort zullen leven. Die andere soort dat waren de lang levenden, die helemaal niet zeker weten dat ze lang zullen leven, maar daar nog wel over kunnen fantaseren. Dat was het verschil tussen de twee soorten en Oom zei dat dit een heel groot verschil was. Tipper dacht stiekum dat hij blij was dat hij een langlevende was, het leek hem niks om te weten dat het al zo snel afgelopen zou zijn.

Tipper liep door het park en keek van de ene lade naar de andere. De lade van Oom was niet erg gevuld, wie hoorden er nog meer in die lade? Oom had verteld dat er allerlei mensen waren die een slechte tumor hadden, in de hersenen maar ook in andere delen van het lichaam. Tipper snapte wel dat al die mensen die van de dokter te horen kregen dat ze nog maar een paar jaar konden leven, dat die mensen Oom gezelschap hielden.

Tipper kende die mensen niet. Tipper dacht aan het bezoek aan zijn oma in het bejaardentehuis (Tipper noemde dit het Omahuis) een jaar geleden. Hij dacht aan die man en die vrouw die bij oma aan tafel koffie zaten te drinken. Die man zag er heel slecht uit en hij kon ook zijn kopje niet goed vasthouden. Buiten had Tipper gezegd dat die man wel heel snel dood zou gaan. Tipper dacht aan volgende week. Oma vond dat helemaal niet leuk. Hoorde die man aan de tafel bij oma nu ook in de lade van Oom? Tipper vond van wel. Hij zou het Oom eens vragen.

Data

7 juli met insult opgenomen in het ziekenhuis

10 juli naar de OK, operatie duurde 5 uur (overigens mijn verjaardag)

17 juli uit het ziekenhuis, naar huis!

23 juli gesprek met de chirurg, uitslag van het onderzoek: kwaadaardig

24 juli eerste tennispartijtje (tja, het is waar: verloren) na OK

26 juli ik schrijf dit verhaal: de twee laden van Tipper

Uit Klein maar dapper (Damon 1996), pagina 93:

Het probleem van Tipper

Tipper moet opruimen.

Tipper heeft al zijn spullen op zijn bed uitgestald.

Het zijn een heleboel spullen.

Er ligt een stuiterbal, een veelkleurige veter, een leeg metalen sigarenhulsje van Oom Ben, een opwindpoppetje uit een Happy Meal van Mac, een sleutelhanger met daarin een fotootje van Tipper en zijn broer, een plastic sinaasappel, een gouden vulpen, een hele mooie fonkerende steen, twee gedroogde kastanjes (van tante Marta uit Curaçao gekregen), een namaakpiramide (van de buurvrouw gekregen uit Egypte). En dat is nog niet alles. De spullen moeten allemaal in twee laden gestopt worden.

Tipper wil al zijn spullen over de twee laden verdelen, maar hoe?

Eerst dacht Tipper: in de ene stopt hij de dingen die hij gekregen heeft en in de andere lade de dingen die hij zelf gevonden heeft. Maar van sommige spullen weet Tipper niet meer waar ze vandaan komen. Daarna had Tipper een ander idee: in de ene lade de spullen die kunnen rollen en in de andere lade de spullen die niet kunnen rollen. Maar van sommige spullen is het niet zo duidelijk of ze nu wel of niet kunnen rollen. En als Tipper dan iets zoekt, moet hij nog in beide laden kijken, want dan is ie vergeten of het nu wel of niet rolt.

Nee het moet heel duidelijk zijn, zodat Tipper meteen weet in welke lade het ligt. Dat is het Probleem van Tipper.




Plaats een reactie ...

Reageer op " 3. De twee laden van Tipper"


Gerelateerde artikelen
 

Gerelateerde artikelen

1) Waarom deze pagina? >> 2) Het verhaal van Berrie >>  3. De twee laden van Tipper >> 4) Waarom Tipper niet kaal >> 5) De bestralingstoestand >> 6) Een tweede insult >> 7) Hoe Berrie zijn werk omgaat >> 8) Berrie is 6 september 2002 >> Hersentumoren: ervaringsverhaal >>